30 okt Waarom we nog steeds zoveel werken
Toby Phillips 15 jan
In 1930 voorspelde econoom John Maynard Keynes dat we honderd jaar later slechts vijftien uur per week zouden werken. Ons grootste probleem zou verveling zijn. Het lijkt er niet op dat we dat gaan halen. Waarom eigenlijk niet? Volgens Keynes zouden we over zeeën van vrije tijd gaan beschikken. Maar we verzinnen steeds nieuwe redenen om niet te luieren.
In 1930, toen de Grote Depressie het tweede jaar in ging, zette John Maynard Keynes zich aan een essay over de economische mogelijkheden van zijn kleinkinderen. Ondanks de algemeen heersende somberte door de ineenstorting van de mondiale economische orde bleef de Britse econoom optimistisch. Volgens hem ‘werden we door de huidige mondiale depressie verblind voor wat zich onder de oppervlakte afspeelt’.
In zijn essay voorspelde hij dat de maatschappij over honderd jaar, dus in 2030, zoveel vooruitgang zou hebben geboekt dat we nog maar nauwelijks zouden hoeven werken. Het belangrijkste probleem voor landen zoals Engeland en de Verenigde Staten zou verveling zijn, en men zou het werk misschien moeten rantsoeneren, met ‘diensten van drie uur of werkweken van vijftien uur om het probleem op te lossen’. Op het eerste gezicht lijkt Keynes de toekomst slecht te hebben voorspeld. In 1930 was de gemiddelde werknemer in de VS, het VK, Australië en Japan 45 tot 48 uur op het werk. Tegenwoordig is dat nog steeds rond de 38 uur.
Keynes heeft een legendarische positie als een van de grondleggers van de moderne economie. Hij is verantwoordelijk voor een groot deel van onze ideeën over monetair en begrotingsbeleid. Hij is ook beroemd door zijn plaagstoot in de richting van economen die alleen aan langetermijnvoorspellingen doen: ‘Op de lange termijn zijn we allemaal dood.’ En in zijn voorspelling over de vijftienurige werkweek schuilt misschien toch meer waarheid dan je zou denken.
Zeven of acht uur per week voldoende
Als we net zoveel zouden willen produceren als Keynes’ landgenoten in de jaren dertig, zou men zelfs niet eens vijftien uur per week behoeven te werken. Als je rekening houdt met de toename van de arbeidsproductiviteit, zou je aan zeven of acht uur voldoende hebben, en tien uur in Japan (zie grafiek hieronder). Deze productiviteitstoename is het resultaat van een eeuw lang automatisering en technologische vooruitgang, die ons in staat stellen om meer dingen met minder arbeid te produceren. In deze zin hebben de moderne ontwikkelde landen Keynes’ voorspelling ruim overtroffen: we behoeven maar half zo lang te werken als hij voorspelde om het welvaartsniveau waar hij van uitging te halen.
De vooruitgang in de laatste negentig jaar is niet alleen duidelijk als je naar de efficiency op het werk kijkt, maar ook als je de vrije tijd waar we van genieten in aanmerking neemt. Beginnen we met het pensioen: een afspraak met jezelf om hard te werken als je jong bent, en dan op latere leeftijd van je vrije tijd te genieten. In 1930 haalden de meeste mensen hun pensioen niet eens en werkten ze gewoon tot ze doodgingen. Tegenwoordig leven de mensen tot ver na hun pensioen; ze leven een derde van hun leven zonder te werken. Als je het werk neemt dat we doen als we jong zijn en dat over je hele volwassen leven uitspreidt, resulteert dat in minder dan 25 uur per week.
Huishoudelijk werk
Er is een tweede factor die de hoeveelheid vrije tijd waar we van genieten opstuwt: een vermindering van het huishoudelijk werk. De alom aanwezige wasmachines, stofzuigers en magnetrons zorgen ervoor dat het gemiddelde Amerikaanse huishouden nu dertig uur per week minder huishoudelijk werk doet dan in de jaren dertig. Deze dertig uur worden niet allemaal omgezet in pure vrije tijd. Een aantal uren zijn omgezet in regulier werk, want meer vrouwen, op wie het grootste deel van het onbetaalde huishoudelijk werk neerkomt, zijn overgestapt naar de betaalde beroepsbevolking. Het belangrijke punt is dat we dankzij de toegenomen productiviteit en efficiency allemaal meer keuze hebben in hoe we onze tijd willen besteden.
We leven in een hedonistische tredmolen: We willen steeds meer
Netflix
Als de hedendaagse ontwikkelde economieën dus de productiviteit hebben bereikt die Keynes voorspelde (of daar zelfs boven zitten), waarom zijn werkweken van dertig tot veertig uur dan nog steeds de norm op de werkplek? En waarom hebben we het gevoel dat er niet veel is veranderd? Dit is een vraag die zowel de aard van de mens raakt — onze steeds hoger wordende verwachtingen over een goed leven — als de manier hoe het werk in de maatschappij is gestructureerd.
Een deel van het antwoord ligt bij inflatie van de levensstijl: mensen hebben een onverzadigbare trek in meer. Keynes had het over de oplossing van ‘het economische probleem, de strijd om een minimumbestaan’, maar slechts weinig mensen nemen genoegen met louter een minimumbestaan. Mensen leven in een hedonistisch tredmolen: we willen steeds meer. Rijke westerlingen zouden makkelijk vijftien uur per week kunnen werken als we de valkuilen van het moderne leven zouden ontwijken: nieuwe kleren, Netflix, buitenlandse vakanties.
Misschien een beetje afgezaagd als het over consumptiegoederen gaat, maar ons leven is in veel andere opzichten ook beter. Dezelfde logica als voor Netflix geldt ook voor vaccins, koelkasten, hernieuwbare energie en betaalbare tandenborstels. Wereldwijd is de levensstandaard van mensen veel hoger dan in de jaren dertig (en dan vooral in de westerse landen waar Keynes over schreef). We zouden niet tevreden zijn met wat onze grootouders een goed leven vonden.
Nieuwe activiteiten
Er zijn ook meer mensen die werk hebben dat ver is verwijderd van zelfvoorzienende productie. Naarmate economieën productiever worden, verschuift de werkgelegenheid van landbouw en industrie naar de dienstensector. Dankzij technologische vooruitgang en productiviteitsstijging kunnen we met zeer weinig arbeid in onze basisbehoeften voorzien, waardoor we ruimte krijgen voor andere dingen.
Veel mensen werken tegenwoordig als hulpverlener voor geestelijke gezondheid, beeldbewerker, accountant of vlogger, en dat is allemaal werk dat voor de basisbehoeften niet nodig is. Keynes stelt in zijn essay dat meer mensen zich in de toekomst zullen kunnen wijden aan ‘de levenskunsten en activiteiten die het leven zin geven’, waarbij hij deze activiteiten impliciet onderscheidt van de weinig scholing vereisende wereld van werken voor een minimumbestaan. Feitelijk is het werkdomein uitgebreid met nieuwe activiteiten, zoals werk in de zorg, de kunsten en klantenservice, die geen belangrijke plaats innamen in de wijze waarop Keynes het probleem van het economisch minimumbestaan dacht op te kunnen lossen.
38
Tegenwoordig is dat nog steeds de duur van een gemiddelde werkweek.
Ongelijkheid
Ten slotte wordt de veertigurige werkweek ook in stand gehouden door hardnekkige sociale ongelijkheid. Veel mensen zijn om rond te komen gewoon gedwongen tot een dertig- tot veertigurige werkweek. Als maatschappij zijn we als geheel genomen in staat genoeg voor iedereen te produceren. Maar tenzij de verdeling van de rijkdom gelijker wordt, kunnen maar heel weinig mensen het zich veroorloven te minderen naar een vijftienurige werkweek.
In sommige landen, zoals de VS, is de link tussen productiviteit en loon verbroken: de toename van de productiviteit van de laatste tijd komt alleen de toplaag van de maatschappij ten goede. Keynes voorspelde in zijn essay het omgekeerde: afvlakking en gelijkmaking, waarbij mensen zouden werken om ervoor te zorgen dat in de behoeften van andere mensen wordt voorzien.
Je kunt hier op een bepaalde manier de sociale vangnetten in zien die destijds, in de jaren dertig, niet bestonden. Voorzieningen zoals sociale zekerheid en sociale huisvesting helpen mensen over de lat van het ‘economische probleem’ van het bestaansminimum te springen, maar ze zijn onvoldoende om mensen echt uit de armoede te verheffen, en onvoldoende voor de verwezenlijking van Keynes’ ideaal iedereen een goed leven te geven.
Hardnekkig
Keynes sprak in zijn essay met minachting over de basistendensen van het kapitalisme. Hij noemde het financieel motief ‘een enigszins walgelijke ziekte’ en beklaagde zich dat ‘we een van de onsmakelijkste menselijke eigenschappen op een voetstuk hebben geplaatst’. Natuurlijk stuwen deze menselijke eigenschappen — hebzucht, uitbuiting en voorzorg — de vooruitgang. En het streven naar vooruitgang is geen slechte zaak: zelfs Keynes erkende dat deze tendensen nodig zijn om ‘ons uit de tunnel van de economische noodzaak te leiden’.
Maar op een gegeven moment zouden we om moeten kijken om te zien hoever we zijn gekomen. Keynes had het bij het juiste eind wat betreft de enorme vooruitgang waar zijn kleinkinderen van zouden profiteren, maar zat fout over hoe dit de algemene patronen bij het werk en in de verdeling zou veranderen. Die zijn hardnekkig gebleven wat ze waren. Nodig is dat niet.
Waar gaat het om?
In elk geval in de ontwikkelde landen hebben we de technologie en de middelen om iedereen minder te laten werken en toch nog steeds een zeer welvarend leven te kunnen laten leiden, maar daar moeten we ons werk en onze maatschappij dan wel op inrichten. De debatten van tegenwoordig over de toekomst van het werk lopen al snel uit op mooie voorspellingen over volledige automatisering.
Waarschijnlijker is het dat er steeds weer nieuwe en uiteenlopende soorten banen komen om een vijfdaagse werkweek mee te vullen. En dus moet het huidige debat niet ophouden bij het oude punt van de wonderbaarlijke technologie, en daadwerkelijk de vraag stellen: waar gaat het uiteindelijk om? Zonder een voorstelling van een goed leven, zonder een manier om vooruitgang die belangrijk is te onderscheiden van dingen waardoor we in de hedonistische tredmolen vastzitten, betekent onze collectieve traagheid dat we Keynes’ vijftienurige werkweek nooit zullen bereiken.
John Maynard Keynes (1883-1946)
Is een van invloedrijkste economen ooit. Hij werd vooral bekend door het in 1936 verschenen boek ‘The General Theory of Employment, Interest and Money’. Keynes legde de nadruk op de vraagkant van de economie, en stelde dat een overheid moet investeren in de economie om herstel te stimuleren.
Zijn ‘General Theory’ was decennialang een leidraad voor westerse landen. Sinds de kredietcrisis staan zijn ideeën opnieuw in de belangstelling. (Foto: ANP)
Voetnoot:
- Bron: Aeon
- Vertaling: Hans Moerbeek
- Toby Phillips is hoofd onderzoek aan de Blavatnik School of Government van de universiteit van Oxford
- Foto: Getty Images
Geen reactie's